In de ggz-instelling Wij Zijn Broer zitten jongeren die al maanden niet meer naar school gaan, zich opsluiten op hun kamer en daar drugs en alcohol gebruiken of dag en nacht gamen. Zoals Jaimy.
Jaimy zit onderuitgezakt aan het hoofd van de tafel als het glas chocolademelk omvalt. Hij hoort niets, want hij heeft hardcore op zijn koptelefoon en hij ziet niemand, want zijn ogen gaan schuil onder de klep van zijn petje. De chocolademelk kruipt over de tafel naar hem toe. Het is half negen ’s ochtends.
Jaimy is twintig, ouder dan de rest. Op zijn onderarm staan drie andreaskruisen getatoeëerd, verwijzend naar Amsterdam, de stad waar hij opgroeide. Hij zit hier omdat hij met een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en depressies kampt. Hij is 15.000 euro per jaar kwijt aan blowen. Hij is een popiejopie, volgens de anderen. Iedereen lacht om zijn grapjes, ook als ze niet zo grappig zijn. De begeleiders tolereren meer van hem. Hij mag als enige op twee stoelpoten zitten.
Het handgemeen is begonnen bij de radiator. De ene jongen zat daar, de andere vond dat hij daar eerder zat. Geduw, getrek, chocolademelk over de tafel. Wiens schuld was het? Niet van de dertienjarige jongen, klein van stuk, die het glas omstootte. Vindt hij zelf. „Híj ging op mijn plek zitten.”
Met een snelle beweging trekt Jaimy de muziek uit zijn oren. Van het ene op het andere moment ís hij er. De rest valt stil. „Maak het gewoon schoon, man”, roept hij. „Het was je dagdoel om te luisteren toch?”
De dertienjarige kijkt hem aan. Even lijkt het of hij ertegenin zal gaan, dan loopt hij naar het aanrecht om een doekje te pakken.
Lees verder via NRC Handelsblad.